Antwoorden: Kamervragen over het bericht Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire

Zorg & Sociaalweb  2 november 2021

Minister Dekker (Rechtsbescherming) beantwoordt Kamervragen naar aanleiding van het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’.

Hij doet dit mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), de staatssecretaris van Financiën, Toeslagen en Douane en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS.

Hij kreeg de vragen van de Tweede Kamerleden Kwint (SP), Omtzigt (Omtzigt), Azarkan (DENK), Inge van Dijk (CDA), Arib (PvdA) en Ceder (ChristenUnie).

Antwoorden van de Minister voor Rechtsbescherming op schriftelijke vragen van de leden Kwint (SP), Omtzigt (Omtzigt), Azarkan (DENK), Inge van Dijk (CDA), Arib (PvdA) en Ceder (ChristenUnie) over het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’ (ingezonden 21 oktober 2021,2021Z18307).

Vraag 1. Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?

Antwoord op vraag 1.

Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.

De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.

Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.

Vraag 2. Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?

Antwoord op vraag 2.

Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.

Vraag 3. Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015 -2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?

Antwoord op vraag 3.

Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.

Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.

Om meer over de achtergronden te weten te komen, ze tten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.

In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.

Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.

Vraag 4. Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 4.

Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek ‘Dakloos in Nederland’ waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.

De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.

Vraag 5. Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 5.

Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.

Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.

Vraag 6. Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?

Antwoord op vraag 6.

Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en – aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.

Vraag 7. Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?

Antwoord op vraag 7.

In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen. Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.

Vraag 8. Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?

Vraag 9. Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?

Antwoorden op vraag 8 en vraag 9.

De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming en jeugdhulp met verblijf in de periode 2015-2020. 3) 4)

Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analys e ziet (2015 – 2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.

De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.

Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.

In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.

Vraag 10. Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand ‘kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire’, dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?

Antwoord op vraag 10.

Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.

Vraag 11. Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?

Antwoord op vraag 11.

Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.

Bron en meer ….

Download artikel: Antwoorden Kamervragen

Brief aan minister dhr. S. Dekker

                                                             Ons kenmerk: U21/162

Gouda, 22-10-2021 16.00 uur

Aan Zijne Excellentie Minister voor Rechtsbescherming
dhr. S. Dekker
mail:

Geachte heer Dekker,

U schrijft volgens de pers vandaag het navolgende:

“Wij onderkennen dat financiële problemen een stapeling van andere problemen voor het gezin kunnen hebben veroorzaakt waardoor instanties uiteindelijk genoodzaakt waren over te gaan tot uithuisplaatsing van kinderen”
en
“Wij vinden het verschrikkelijk als problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol hebben gespeeld bij een uithuisplaatsing”

Minister Dekker,
Mogen wij u eerbiedig vragen om eens de realiteit van onderstaande onder ogen te willen zien:
–           jeugdhulpinstanties moeten bestaan/leven van x aantal uithuisgeplaatste kinderen per jaar per regio. Er was en is in de meeste gevallen van uithuisplaatsing GEEN noodzaak tot uithuisplaatsing! U kent toch de perversiteit van financiële regelingen voor jeugdhulpinstanties ?
Deze mening verklaart de grote mate van agressie bij ouders en familie.
Deze mening verklaart de leugens en aannames, porties laster van exen in de duizenden niet-valide en ook onprofessionele rapporten van jeugdhulpinstanties.
Deze mening verklaart de wreedheden in de dagelijkse jeugdzorg en pleegzorg.
–            uw kinderrechters onderzoeken weinig tot niets, sommige rechtbanken staan inmiddels bekend als berucht. Waar is die ambtseed gebleven van (kinder)rechters?
–            er is een grote ketenloyaliteit gegroeid tussen allerlei instanties te beginnen bij Veilig Thuis, CGJ, JB, Raad Kinderbescherming RK en kinderrechters KR, pleegzorg als slaven van JB e.a.
Het is “allemaal zo gegroeid” : een uitspraak van ex – Kamerlid Wörsdörfer (uw partijgenoot VVD).
Wie is er nog te vertrouwen ? Minister: aan welke kant staat u ?

Minister Dekker:
Wij roepen u op om een einde te maken op macroniveau aan zoveel leugenachtigheid en elkaar tegenspreken door allerlei instanties, beleidsmedewerkers, hoge ambtenaren. Men buitelt in diverse media over elkaar heen met onjuistheden, halve waarheden en verdachtmakingen.
Wij roepen u op om een einde te maken op microniveau aan zoveel leugenachtigheid door het onmiddellijk stopzetten van de werkzaamheden van Jeugdbescherming en andere jeugdhulpinstanties. DIT MOET STOPPEN.
Laat alleen een versterkte Raad Kinderbescherming, die u zo weet te roemen, het justitiële werk voor kinderen voort zetten: uithuisplaatsen alleen in extreme gevallen, beoordeling door de Raad.

Met vriendelijke groet,

Stichting Dutch Child Center,
B.J. van der Kooi, secretaris

0620673029

Download; Brief aan Min. Dekker

Aan de Kamerleden Kleinefracties

Ons kenmerk: U21/59
Gouda, 19-10-2021
Gouda, 19-10-2021
Aan de Kamerleden Kleinefracties
mevr. Sylvia Simons,
mevr. Lilian den Haan,
mevr. Caroline van der Plas,

Weledelgestrenge vrouwe,
De berichtgeving over uw komende samenwerking is uitvoerig gemeld in de pers en wij hebben dat bericht ook overgenomen.
Gelet de enorme problematiek bij de jeugdhulp en samen te vatten in een Jeugdzorgaffaire vragen wij wie van u de woordvoerster zal zijn voor wat betreft de Jeugdwet en alles wat daarmee samenhangt. Daaraan verbonden is dan onze vraag op kortst mogelijke termijn een
gesprek met dat Kamerlid te mogen hebben teneinde de ernst en de urgentie van de langdurige problemen in de jeugdhulp weer te geven.
D.d.16 juni van 8-9 uur had DUTCH CHILD een gesprek met mevr. Van der Plas in het oude Kamergebouw over de jeugdhulp en gaven haar meerdere stukken. Daarna zonden wij u allen onze Schriftelijke Kamervragen en de Vragenuurtjevragen
De Vragenuurtjevragen van dhr. Ceder (CU) van d.d. 7 september zijn ons inziens helaas een zwakke weergave van de realiteit binnen de jeugdhulp. Daarom zijn wij blij dat uiteindelijk mevr. Simons ( BIJ 1) onlangs het toch heeft benoemd: “een verziekte Jeugdzorg”. DANK U!
Er zijn bijvoorbeeld ook vragen te stellen naar aanleiding van moties van uw ex-collega dhr. Worsdorfer ( VVD):
d.d. 2 juli 2020 D28289 ministeriële regels binnen de Jeugdwet
d.d. 2 juli 2020 D28262 vermindering aantal UHP (uithuisplaatsingen)
d.d. 5 november 2020 D44278 effectiviteit beschermingsmaatregelen OTS en UHP
d.d. 23 november 2021 D 47728 betere kennis bij raadsleden D 47726 begrip jeugdhulp

Na een Toeslagaffaire mag en moet er ook een Jeugdzorgonderzoek komen:
een Jeugdzorgaffaire – minimaal drie(3) maal zo groot als de Toeslagaffaire.
De formateurs nodigen nu wel de Toeslagslachtoffers uit; is er dan geen plaats voor die tienduizenden Jeugdzorgslachtoffers?
Eens zullen alle bureaucratische mechanismen, ook rond de jeugdhulp, openbaar komen!

In afwachting van uw spoedige berichten,
Dutch Child ,
B.J. van der Kooi, secretaris 0620673029

Deze brief is ook gemaild naar enkele andere betrokken Kamerleden zoals dhr. Don Ceder (CU) en Fractie Forum (dhr.Baudet c.s.)

Download KLEINE FRACTIES

SCHRIFTELIJKE KAMERVRAGEN / VRAGENUURTJE DINSDAGMIDDAG 7 september 2021
—————————————————————————————————————-
1         Hoe kan het dat er ongeveer 7000 medewerkers Jeugdzorg werken aan 3000 uithuisplaatsingen per jaar, en dat inhuisplaatsingen nauwelijks voorkomen?

2         Per motie Wörsdörfer is eind 2020 bepaald, dat er moet worden gewerkt aan veel minder uithuisplaatsingen van kinderen.
Hoe was de stand van zaken 2020 en nu tweede helft 2021? Is er al sprake van een doorbraakaanpak?

3         Uit de praktijk blijkt al jaren, dat een uithuisplaatsing en een gezagsbeëindiging in 99 % een permanente maatregel is, m.a.w. kinderen komen NOOIT meer thuis en ouders zijn voor ALTIJD hun gezag kwijt.
Waarom komen in de praktijk geen maatregelen voor als tijdelijke uithuisplaatsing ,tijdelijke inhuisplaatsing, tijdelijke gezagsbeëindiging

4         Waarom reageren de Ministeries VWS en RB nooit inhoudelijk in op brieven van ouders en van rapporten? Bijvoorbeeld Stichting DUTCH CHILD heeft over de langdurige misstanden binnen de jeugdhulp 23-07-2019 en 23-12-2019 aangeboden: 100 schrijnende situaties ( gerubriceerd + geanonimiseerd) en 50 zorginhoudelijke vragen.

5         Kan de Minister VWS en de Minister RB en de Minister J/V aangeven wat wordt bedoeld in meerdere rapporten met: cliëntenorganisaties (anders dan het LOC-Landelijke overleg Cliëntenorganisaties en de Jeugdzorgslachtoffers Commissie de Winter Jeugdzorg 1945-2019) ?
Al meerdere jaren wordt de term cliëntorganisatie genoemd, terwijl niet wordt aangegeven welke organisaties worden bedoeld. Is dit een term uit de toverhoed van de Haags bureaucratie? In de praktijk wordt de stem van ouders en kinderen bij de jeugdhulp niet gehoord.
Zijn de Ministers bereid om een PLATFORM van organisaties te steunen?

6         Waar is de aandacht van gemeenten voor de Jeugdzorgslachtoffers (48.000 kinderen zijn UITHUISGEPLAATST – 4000 per provincie-gem. 120 per gemeente) nu er in diverse gemeenten wel concrete aandacht is gekomen voor de Toeslagouders en schulden worden overgenomen?

7         Is de Minister VWS bereid tot een duidelijke voorlichting over de walgelijke perverse financiering van de jeugdhulp?
De jeugdhulporganisaties ( Jeugdbescherming, WSG/PVJ, e.a. zouden moeten bestaan van een x aantal uithuisgeplaatste kinderen per jaar per regio en blijkt dit ook uit de praktijk als jeugdzorgwerkers horen van hun teamchef dat zij dit jaar nog bijv. 20 uithuisplaatsingen moeten doen.
Ook in begrotingsstukken van jeugdhulporganisaties wordt gesproken over prognoses van aantallen uithuisplaatsingen.
Hoe anders is het leugenachtige gedrag van jeugdzorgwerkers en zijn de wreedheden binnen de jeugdhulp te verklaren?

Voorstel tot vragen DUTCH CHILD

Download: Voorstel tot vragen DUTCH CHILD

Antwoorden op Kamervragen over het ondoorzichtige keuringsysteem van de jeugdbescherming

30-08-2021 jeugdbescherming cliëntenparticipatie

Minister voor Rechtsbescherming Sander Dekker (VVD) geeft antwoord op de vragen naar aanleiding van Kamervragen over het ondoorzichtige keuringsysteem van de jeugdbescherming. De vragen zijn gesteld door lid René Peters (CDA).

 

Antwoorden op Kamervragen van lid Peters over het ondoorzichtige keuringsysteem van de jeugdbescherming (2021Z13974).

Vraag 1.

Wat is uw reactie op het feit dat het Keurmerkinstituut in januari 2019 constateerde dat Jeugdbescherming Limburg de cliëntenparticipatie niet op orde had en dat dit door het instituut werd bestempeld als ‘kritisch feit’? 1)

Antwoord op vraag 1.

Een instelling die jeugdbescherming en jeugdreclassering wil uitvoeren, dient gecertificeerd te zijn. Het Keurmerkinstituut (KMI) is de certificerende instelling die de certificaten verstrekt en regelmatig audits uitvoert bij gecertificeerde instellingen (GI’s) om te kunnen beoordelen of een GI blijft voldoen aan de eisen van het certificaat. Als een GI op één of meer onderdelen naar het oordeel van het KMI niet aan deze eisen voldoet, en het naar het oordeel van het KMI om een wezenlijk onderdeel gaat, merkt het KMI dit als een kritisch feit aan. Wanneer dat gebeurt, moet de GI zorgen dat zij haar bedrijfsvoering binnen korte tijd bijstelt zodat deze tekortkoming wordt opgelost. Het is vervolgens aan het KMI om te beoordelen of deze acties door de GI worden genomen. Ik begrijp van het KMI dat zij dat ook heeft beoordeeld.

Vraag 2.

Is het juist dat de cliëntenparticipatie bij Jeugdbescherming Limburg in 2020 en 2021 nog steeds niet op orde is en dat audits laten zien dat de situatie slechter is geworden, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de certificering?

Antwoord op vraag 2.

Het KMI heeft mij meegedeeld dat zij van mening is dat er geen sprake is van gebrekkige cliëntenparticipatie, omdat Bureau Jeugdzorg Limburg (BJL) ook andere kanalen en methoden toepast om tot cliëntparticipatie te komen. Dit betreft onder andere overleg met individuele jeugdigen en ouders, cliënttevredenheidsonderzoeken en spiegelgesprekken met cliënten. Het KMI geeft aan te hebben vastgesteld dat deze inspanningen effect hebben. BJL heeft over het functioneren van de cliëntenraad zelf gesignaleerd dat dit nog niet tot het gewenste resultaat leidt. BJL heeft daarop maatregelen genomen om het functioneren alsnog te verbeteren. Daarmee voldoet BJL naar het oordeel van het KMI aan de normen.

Vraag 3.

Heeft u kennisgenomen van de stelling op de website van het Keurmerkinstituut dat bij kritische feiten de getroffen maatregelen binnen drie maanden na de laatste auditdag aantoonbaar effect moeten hebben, dat hiervoor overtuigend bewijs moet worden overlegd en dat als dat niet lukt het certificaat in gevaar is?

Antwoord op vraag 3.

Ja. Dit is de gebruikelijke gang van zaken, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Dit is neergelegd in de Beleidsregel systeemcertificatie van het KMI.

Vraag 4.

Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het Keurmerkinstituut in het geval van jeugdbescherming Limburg zich niet lijkt te houden aan zijn eigen stellingname en de gebrekkige cliëntenparticipatie kennelijk voor lief neemt door er, in tegenstelling tot wat er op de website staat, geen gevolgen aan te verbinden?

Antwoord op vraag 4.

Het Keurmerkinstituut toetst bij iedere audit of de cliëntenparticipatie op orde is en verbindt daar indien nodig gevolgen aan. In het geval van BJL is de cliënten participatie als voldoende beoordeeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.

Vraag 5.

Deelt u de mening dat hiermee in strijd wordt gehandeld met het doel van certificering om kwaliteit te garanderen en de jeugdbescherming in staat te stellen om met behulp van de cliëntenraad, ouders en kinderen op een zo goed mogelijke manier te helpen en bij te staan?

Antwoord op vraag 5.

Naar mededeling van het KMI hebben de certificatieaudits ertoe geleid dat BJL, naar aanleiding van de door het KMI gesignaleerde afwijkingen in 2019, aantoonbaar inspanningen heeft verricht om tot effectieve cliëntparticipatie te komen.

Vraag 6.

Kunt u precies aangeven hoe en waarom een instelling het predicaat gecertificeerd krijgt of verliest?

Antwoord op vraag 6.

Een instelling komt in aanmerking voor een certificaat als deze voldoet aan het normenkader dat is vastgesteld bij de Regeling normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering, een ministeriële regeling op grond van artikel 3.4 van de Jeugdwet. Door middel van periodieke audits houdt het KMI toezicht op de naleving van de eisen van het normenkader. De verlening van een certificaat vindt plaats nadat het KMI met goed resultaat een keuring van de bedrijfsprocessen van een kandidaat-GI heeft verricht, die zo’n keuring heeft aangevraagd. De keuring vindt plaats naar de normen op basis van het ‘Normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering’, die zijn beschreven in het ‘Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering versie 2.0’. Dit certificatieschema sluit aan bij de internationale normen voor managementsysteemcertificatie, ISO/IEC 17021-1:2015 en de daarbij behorende documenten. Een instelling kan het certificaat verliezen als deze niet langer voldoet aan de eisen van het normenkader en certificatieschema. Om vast te stellen of een instelling nog steeds voldoet verricht het KMI periodiek een audit. Het KMI kan dit eveneens incidenteel doen, indien daartoe aanleiding bestaat. Als het KMI in de audit afwijkingen constateert, moet de instelling een plan van aanpak indienen dat tot doel heeft om de afwijking weg te nemen. De implementatie van dit plan wordt binnen drie maanden na de laatste auditdag getoetst. Als de instelling bij verificatie aan de gestelde eisen voldoet kan het KMI een certificaat verlengen. Ingeval een GI niet aan de eisen voldoet dreigt intrekking en zou zonder nadere maatregel de continuïteit van de uitvoering van lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen in gevaar komen. In een dergelijk geval kan op basis van het besluit ‘Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering’ een tijdelijk certificaat worden verleend. De aanwijzingen voorzien er in dat, als een instelling niet aan de eisen kan voldoen, er tijd is voor een ordelijke overdracht van jeugdigen naar een andere gecertificeerde instelling.

Vraag 7.

Hoe en door wie wordt het Keurmerkinstituut precies gecontroleerd?

Antwoord op vraag 7.

Het KMI is door mij aangewezen als certificerende instelling onder voorwaarde van accreditatie. Het KMI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). De RvA beoordeelt de competentie, consistente bedrijfsuitoefening en onpartijdigheid van het KMI bij de uitvoering van het certificatieschema door middel van jaarlijkse beoordelingen. Daarnaast zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid belast met het onderzoeken van de kwaliteit van het KMI. In dat kader wonen de inspecties periodiek een aantal audits bij van het KMI en beoordelen zij aan de hand daarvan of het nodig is om verder toezicht te houden. De conclusie van de beoordeling in 2019 was dat op dat moment geen reden bestond om verder toezicht uit te voeren of te plannen. Voor 2022 bezien de inspecties opnieuw of en welke audits van het KMI de inspecties gaan bijwonen. Op basis van bovenstaande onderzoeken stel ik vast of het KMI aan de wettelijke voorschriften blijft voldoen.

Vraag 8.

Kunt u aangeven wie er toegang hebben tot de auditrapporten?

Antwoord op vraag 8.

Bij auditrapporten kan het om twee verschillende soorten audits gaan. Ten eerste zijn er de audits van het KMI. Het KMI stelt deze auditrapporten ter beschikking aan de geauditeerde instelling, middels een private overeenkomst met de GI. De GI beslist of zij auditrapporten ter beschikking van derden stelt. Dit is de gangbare handelwijze bij certificering. De RvA heeft in het kader van haar periodieke accreditatiebeoordeling wel toegang tot auditrapporten van het KMI over gecertificeerde instellingen, die zij steekproefsgewijs gebruikt bij die beoordeling. Ten tweede zijn er audits op het KMI door de RvA. Voor de auditrapporten van de RvA geldt op grond van Europese regelgeving en internationale ISO-eisen dat deze standaard vertrouwelijk blijven. Het KMI mag zelf besluiten auditrapporten van de RvA al dan niet te delen met derden.

Vraag 9.

Is het juist dat de auditrapporten niet toegankelijk zijn voor gemeenten en de cliëntenraad? Zo ja, deelt u de mening dat het gemeenten op deze manier onmogelijk wordt gemaakt om vast te stellen of een aanbieder Pagina 5 van 5 Directoraat-Generaal Straf f en en Beschermen Directie Sanctietoepassing en Jeugd voldoet aan de kwaliteitseisen en dat het voor de cliëntenraden niet goed mogelijk is om onafhankelijk te opereren?

Antwoord op vraag 9.

Uit het antwoord op de voorgaande vraag volgt dat gemeenten niet zonder medewerking en instemming van de GI toegang hebben tot auditrapporten. Wel kan de gemeente (of meer in het algemeen de opdrachtgever) met de GI overeenkomen in het kader van de inkooprelatie dat de GI inzage geeft in het auditrapport. Dit gebeurt zeer regelmatig. Voor de cliëntenraad geldt dat het aan de gecertificeerde instelling is om te beslissen of zij een auditrapport ter beschikking stelt aan de cliëntenraad. Hoe vaak dit gebeurt is mij niet bekend. Het KMI heeft mij met betrekking tot de audit bij BJL medegedeeld dat de bevindingen van het auditrapport in aanwezigheid van de cliëntenraad met het bestuur zijn besproken. Ten overvloede merk ik op dat de cliëntenraad geen rol als toezichthouder heeft, maar de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt. In dat kader heeft de cliëntenraad onder meer een adviesrecht over het beleid en de organisatie van de GI. Daarbij moet de GI aan de cliëntenraad de voor haar taak benodigde informatie verstrekken. Of dat ook auditrapporten omvat is ter beoordeling aan de GI.

Vraag 10.

Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ondoorzichtige keuringssysteem en gemeenten en cliëntenraden toegang krijgen tot de auditrapporten?

Antwoord op vraag 10.

Gezien de antwoorden op eerdere vragen deel ik niet de in de vraag verwoorde opvatting. Het KMI houdt toezicht op de gecertificeerde instellingen en wordt door de RvA en de Inspecties gecontroleerd. Gemeenten en cliëntenraden kunnen afspraken maken over de inzage in de auditrapporten.

Bron: Antwoorden op Kamervragen over het ondoorzichtige keuringsysteem van de jeugdbescherming

DOWNLOAD Antwoorden op Kamervragen

COMMENTAAR :
Het KEURMERK INSTITUUT in Zoetermeer keurt alle G.I’s: de Geraffineerde Instellingen voor gemene jeugdhulp.
En zoals alom bekend kom je al snel in een woordenspel terecht, waarbij de ambtenarentaal botst
met de taal van vaders en moeders, van burgers, van inwoners.
Cliënten worden niet gehoord of voelen zich niet gehoord en al snel is er een klacht. Vaak terecht.
Vaders en moeders krijgen NIET de kans/ krijgen geen kansen. Om bijvoorbeeld dingen anders
te doen in het gezin of dat kinderen minder spanningen hebben.
Geraffineerde Instellingen krijgen ALLE kansen ( gewone taal) of gelegenheid ( ambtenarentaal)tot verbeteringen.
En als blijkt dat het functioneren beter gaat, dan voldoet zo’n G.I. al heel snel wel aan de normen.
Vaders en moeders in aanraking met Jeugd “bescherming” voldoen nooit meer aan de normen
(wat ze ook doen aan cursussen) en raken kinderen definitief KWIJT.
Geraffineerde Instellingen blijven altijd bestaan op grond van de normen, die ze zelf hebben gemaakt.
Hoe ondoorzichtig, hoe leugenachtig wil je het hebben.
Wij zijn gecertificeerd en geraffineerd in dubieuze rapporten, in autoritair optreden, in ouderverstoting

KAMERVRAGEN

Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de documentaire «Goede Moeders»

(ingezonden 8 juli 2021).

210708 De documentaire Goede Moeders

MEDEDELING DUTCH CHILD:
Inmiddels circuleert “op Fb een dertiende (13) vraag:
” Is uithuisplaatsing door perverse prikkels mensenhandel “
DUTCH CHILD begrijpt de emotie achter deze vraag goed.
Wie zou die emotie nu niet begrijpen.
Alleen deze vraag is vermoedelijk niet afkomstig van ons zeer gewaardeerd Kamerlid Lisa Westerveld.
Zo werkt dit niet: anoniem nepberichten op Facebook plaatsen.
Ga dan in gesprek met iemand of zoek contact, hoe moeilijk je dit misschien ook vindt.
Geen nepberichten (van nepinstanties) s.v.p.,
die hebben we al meer dan genoeg